Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0793

Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0200272
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat zij het erover eens zijn dat de vraag wie auteursrechthebbende is, beantwoord moet worden naar Engels recht. Uit de stellingen van Ravensburger en Seven Towns leidt het hof af dat zij evenwel thans niet langer verdedigen dat Seven Towns door overdracht van [werknemer] het auteursrecht heeft verkregen; thans stellen zij dat Seven Towns op basis van het werkgeverschap van [werknemer] als auteursrechthebbende moet worden beschouwd. Feitelijk is hiermee opnieuw sprake van een wijziging van de grondslag van de vordering van Ravensburger en Seven Towns. Het hof acht deze wijziging strijdig met een goede procesorde, en zal die daarom buiten beschouwing laten. Op grond van het voorgaande moet het hof concluderen dat niet is komen vast te staan dat Seven Towns het auteursrecht heeft verkregen op het spel Pinguin Panic, nu de door Seven Towns en Ravensburger gestelde overdracht door [werknemer] van het auteursrecht aan Seven Towns niet is komen vast te staan.


Uitspraak

Arrest d.d. 3 augustus 2005 Rolnummer 0200272 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: de besloten vennootschap Impag Toys Europe B.V., gevestigd te Winschoten, appellante, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: Impag, procureur: mr E.W. Kingma, tegen 1. de vennootschap naar Duits recht Ravensburger Spieleverlag GmbH, gevestigd te Ravensburg (Bondsrepubliek Duitsland), hierna te noemen: Ravensburger, 2. de vennootschap naar Brits recht Seven Towns Limited, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), hierna te noemen: Seven Towns, geïntimeerden, in eerste aanleg: eisers, De inhoud van het tussenarrest d.d. 10 november 2004 wordt hier overgenomen. Het verdere procesverloop Na het tussenarrest van 10 november 2004 hebben Ravensburger en Seven Towns een akte genomen. Vervolgens heeft Impag Toys een akte genomen. Hierna hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest. De verdere beoordeling 1. In het tussenarrest heeft het hof in de eerste plaats partijen, te beginnen met Ravensburger en Seven Towns, opgedragen om zich bij akte uit te laten over de vragen: (a) welk recht op de gestelde overdracht van auteursrecht van toepassing is; (b) indien Engels recht van toepassing is: of naar Engels recht sprake is van een geldige overdracht; een en ander onder opgave van de relevante vindplaatsen van dat recht; (c) indien Nederlands recht van toepassing is: of het auteursrecht bij akte is overgedragen. 2. Ravensburger en Seven Towns hebben in de door hen genomen akte van 5 januari 2005 aangegeven dat volgens hen op de gestelde overdracht Engels recht van toepassing is. Voorts stellen zij dat [werknemer] werknemer van Seven Towns is, en dat [werknemer] in die hoedanigheid het spel Pinguin Panic heeft ontworpen en uitgewerkt. Art. 11 lid 2 van de Copyrights, Designs and Patents Act 1988 bepaalt dat in die situatie Seven Towns, als werkgever, als maker van het spel dient te worden aangemerkt. Ter onderbouwing hebben Ravensburger en Seven Towns een verklaring van [werknemer] d.d. 4 januari 2005 alsmede een brief van het Engelse kantoor Eversheds L.L.P. d.d. 4 januari 2005 in het geding gebracht. 3. Impag Toys heeft hiertegenover het volgende gesteld. Het wekt verbazing dat Ravensburger en Seven Towns voortdurend van stelling wisselen ten aanzien van de vraag wie als eerste auteursrechthebbende dient te worden aangemerkt. Aanvankelijk werd gesteld dat dit Seven Towns was, daarna [werknemer], en nu weer Seven Towns. Voorts stelt Impag Toys dat naar Engels recht voor overdracht een schriftelijk stuk noodzakelijk is en dat, nu dit kennelijk niet aanwezig is, Seven Towns kennelijk uit praktische overwegingen stelt dat zij eerste auteursrechthebbende is. Impag Toys ontkent bij gebreke aan wetenschap dat [werknemer] de maker van het spel was, alsmede dat [werknemer] toen in dienst was bij Seven Towns. 4. Het hof overweegt het volgende. Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat zij het erover eens zijn dat de vraag wie auteursrechthebbende is, beantwoord moet worden naar Engels recht. Zoals in r.o. 4 van het tussenarrest van 10 november 2004 is overwogen, is ook het hof het standpunt toegedaan dat naar Engels recht dient te worden beoordeeld of de door Ravensburger en Seven Towns gestelde overdracht van het auteursrecht geldig is. Uit de stellingen van Ravensburger en Seven Towns leidt het hof af dat zij evenwel thans niet langer verdedigen dat Seven Towns door overdracht van [werknemer] het auteursrecht heeft verkregen; thans stellen zij dat Seven Towns op basis van het werkgeverschap van [werknemer] als auteursrechthebbende moet worden beschouwd. Feitelijk is hiermee opnieuw sprake van een wijziging van de grondslag van de vordering van Ravensburger en Seven Towns. 5. Het hof zal thans deze eiswijziging in dit stadium van de procedure toetsen aan de beginselen van de goede procesorde. Het hof overweegt daartoe dat Impag Toys van meet af aan het standpunt heeft ingenomen dat niet duidelijk was op grond waarvan Seven Towns gerechtigd was een licentie te verlenen aan Ravensburger c.q. op grond waarvan Seven Towns als auteursrechthebbende kon optreden in de onderhavige procedure, zodat Ravensburger en Seven Towns zich eveneens van meet af aan hebben kunnen instellen op dit verweer en hun stellingen daarop hebben kunnen toespitsen. Hierop hebben Ravensburger en Seven Towns in eerste aanleg betoogd dat Seven Towns maker van het spel Pinguin Panic is; vervolgens is in hoger beroep het standpunt ingenomen - onderbouwd door een tweetal verklaringen van [werknemer] - dat [werknemer] als eerste auteursrechthebbende moet worden aangemerkt, en dat [werknemer] het auteursrecht heeft overgedragen aan Seven Towns. Pas nu, in hun derde processtuk in hoger beroep, wordt echter het standpunt ingenomen dat niet [werknemer], maar Seven Towns uit hoofde van het werkgeverschap van [werknemer] als eerste auteursrechthebbende moet worden aangemerkt. Derhalve is sprake van een substantiële koerswijziging, in een vergevorderd stadium van de procedure. Daarbij komt dat de onderhavige wijziging van de grondslag van de vordering een geheel nieuw onderzoek zou vergen, nu zeker niet vaststaat dat [werknemer] - naar Engels recht - kan worden beschouwd als 'employee' van Seven Towns. Het hof merkt op dat [werknemer] zich steeds gepresenteerd heeft als 'managing director' van Seven Towns, terwijl hij in zijn laatstgenomen akte geen bewijsstukken heeft bijgevoegd en/of nader heeft toegelicht of hij wel (tevens) als 'employee' in de zin van art. 11 lid 2 van de Copyrights, Designs and Patents Act 1988 moet worden aangemerkt. Overigens hebben Seven Towns en Ravensburger ook geen op dit punt toegespitst bewijsaanbod gedaan. Het hof acht mitsdien de laatste wijziging door Seven Towns en Ravensburger strijdig met een goede procesorde, en zal die daarom buiten beschouwing laten (art. 130 Rv, lid 1 in fine). 6. Op grond van het voorgaande moet het hof concluderen dat niet is komen vast te staan dat Seven Towns het auteursrecht heeft verkregen op het spel Pinguin Panic, nu de door Seven Towns en Ravensburger gestelde overdracht door [werknemer] van het auteursrecht aan Seven Towns niet is komen vast te staan. 7. Voor dat geval heeft het hof in het tussenarrest van 10 november 2004 overwogen dat mogelijk sprake kan zijn van een licentieverlening van [werknemer] aan Seven Towns, die op haar beurt een sub-licentie aan Ravensburger kan hebben verleend. Het hof heeft in r.o. 5 van het tussenarrest Ravensburger en Seven Towns in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. 8. Uit hetgeen Ravensburger en Seven Towns in hun akte op dit punt naar voren hebben gebracht, kan het hof niet afleiden op welke grond sprake zou kunnen zijn van een licentieverlening van [werknemer] aan Seven Towns en zulks zou ook botsen met de thans ingenomen stelling dat [werknemer] geen auteursgerechtige was. Het hof dient er derhalve vanuit te gaan dat niet is komen vast te staan dat [werknemer] aan Seven Towns licentie heeft verleend. 9. Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat Seven Towns geen juridische basis heeft om zich jegens Impag Toys te beroepen op auteursrechten op het spel Pinguin Panic. Hieruit vloeit voort dat ook Ravensburger, wier rechten zijn gebaseerd op een licentieovereenkomst met Seven Towns, geen auteursrechten toekomt op het spel. Slotsom 10. Uit r.o. 9 vloeit voort dat grief 1 slaagt. Hierop stranden alle vorderingen van Ravensburger en Seven Towns. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van Ravensburger en Seven Towns zullen alsnog worden afgewezen. De overige grieven kunnen verder onbesproken blijven. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen Ravensburger en Seven Towns worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (tarief V, 2 punten). De beslissing Het gerechtshof: vernietigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 1 maart 2002; en opnieuw rechtdoende: wijst de vorderingen van Ravensburger en Seven Towns af; veroordeelt Ravensbuger en Seven Towns in de kosten van de procedure en begroot die aan de zijde van Impag tot aan deze procedure in eerste aanleg: op Euro 2.155,-- aan verschotten en Euro 2.840,66 voor salaris;in hoger beroep: op Euro 295,18 aan verschotten en Euro 4.538,-- voor salaris; verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 3 augustus 2005.